Bavo De Mol – Januari 2022

De komende jaren zal onze stad ingrijpend veranderen. Na decennia van politiek palaveren zal de Antwerpenaar met zijn eigen ogen kunnen zien hoe de Oosterweelverbinding vorm krijgt. Het zal tegelijk een zware beproeving zijn van de mensen hun geduld. Dankzij de inzet van actiegroepen en de bemiddeling van intendant Alexander D’Hooghe hebben we weliswaar talloze leefbaarheidsprojecten gekregen die ons kunnen doen dromen in afwachting van de realisatie ervan.

 

Dromen van een stad die niet meer in twee wordt gescheurd wordt door de Ring. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het stadsbestuur vandaag al haar aandacht richt op hoe de Oosterweelverbinding en de leefbaarheidsprojecten impulsen kunnen geven aan de omliggende wijken en buurten.

 

Toch is het hele Oosterweeldossier en de overkapping van de Ring niet het eindpunt maar slechts het beginpunt van een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van stadsontwikkeling in Antwerpen.

 

De titel van dat nieuw hoofdstuk kent iedereen al. Naar aanloop van de verkiezingen van 2018 had zowat elke partij in haar verkiezingsprogramma “de ontwikkeling van de 20ste eeuwse gordel” opgenomen. Ook in de voorstudie van Labo XX voor het nieuw Strategisch Ruimtelijk Structuurplan werd dit naar voor geschoven als belangrijkste conclusie.

 

De ontwikkeling van de 20ste eeuwse rand betekent in gewone mensentaal de heropleving van de districten buiten de ring en hun kernen. Dat is ook broodnodig. De eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat stadsontwikkeling tot nu toe erg “Antwerpocentristisch” was. Waar we, overigens geheel terecht, kosten nog moeite hebben gespaard om van het Eilandje de buurt te maken die het vandaag is, is het vandaag zoeken naar impulsen van dat formaat buiten de ring.

 

De stedenbouwkundige lijdensweg van de districten Extra Muros is echter al veel langer dan gisteren bezig. Na de tweede Wereldoorlog en met de opkomst van de auto en de babyboomer ontstond er een ware afbraak- en bouwwoede. Straten moesten breder, huizen moesten hoger. Vele districtskernen werden mismeesterd door het idee dat het stadsautostrades moesten zijn van en naar de binnenstad.

 

In de historische kern van Merksem werden talloze huizen afgebroken om de Bredabaan drastisch te verbreden en plaats te maken 2×3 baanvakken. Lukraak werden oude panden op de baan, vaak kenmerkend voor het dorpszicht van Merksem, afgebroken en vervangen door hogere appartementsgebouwen, met het idee op termijn overal hoger te gaan. Op talloze andere plaatsen werd de rooilijn aangepast in functie van de verwachte toename van het autoverkeer. Bij herbebouwing schoof dan het nieuwe gebouw plots een aantal meter naar achter.

 

Zoals bij veel zaken in dit land, werd niets van dit alles ooit afgewerkt of vervolledigd. Gevolg: een kakofonie van hoge en lage gebouwen, oude en nieuwe gevels, vooruitspringende en achteruitspringende gebouwen, smalle en brede straten.

 

Maar boven alles werd iets meer kostbaar kapot gemaakt: Het gevoel van herkenbaarheid en van huiselijkheid in onze oude dorpskernen. Iedereen weet dat de kern van de stad Antwerpen de kathedraal en de grote Markt is. Maar wie kan er met 1 cirkel op de kaart de onbetwistbare kern van pakweg Merksem, Deurne, Berchem of Wilrijk aanduiden? Ze bestaan bijna niet meer.

 

Het feit dat de afbraak en bouwwoede van na de oorlog zich niet heeft voltrokken is enerzijds een vloek, het is anderzijds ook een zegen. Een zegen, omdat er daardoor in heel wat districten buiten de ring er nog sporen zijn van de vertrouwde kernen van deze voormalige dorpen.

 

Ik wil een pleidooi doen om die kernen te reconstrueren. Niet alleen omwille van de liefde voor mijn eigen district maar ook vanuit de wetenschap dat elke succesvolle en leefbare stad ooit is ontstaan vanuit de de aaneenschakeling van succesvolle en leefbare dorpen en kernen. Concreet komt het er op neer om te kijken hoe we de historische dorpsgezichten kunnen herstellen door de toenmalige gevels te reconstrueren. En ja, zelfs misschien blikvangers uit het verleden opnieuw te bouwen.

 

Voor u mij beschuldigt een abonnement van Bokrijk te hebben, wil ik u meedelen dat er elders in Europa dezelfde stemmen opgaan. En het is niet in Disneyland Parijs of een ander sprookjesland. Zo sloopte de gemeente Hoogeveen in Nederland een groot deel van haar saai en grijs dorpsplein om plaats te maken voor nieuwe gebouwen in de oorspronkelijke stijl van weleer. In Frankfurt gingen jaren 70 mastodonten van staal, glas en beton tegen de grond om het historische centrum, dat platgebombardeerd werd in de tweede wereldoorlog, terug op te trekken. In 2019 werd het stadsslot van Berlijn, dat in 1950 met de grond gelijk gemaakt werd door de DDR-regering, opnieuw geopend.

 

Met het reconstrueren van onze kernen en herkenningspunten, kunnen we ook werk maken van een sterkere identiteit en een beter imago van de districten buiten de ring en hun buurten. Ik woon zelf op het stukje Bredabaan, dat men in de Merksemse volksmond de Oude Bredabaan noemt. Eigenlijk heet mijn buurt de Laatlos, naar een herberg die in de 18de eeuw de toegang tot de dorpskern van Merksem markeerde. Niemand kent echter die naam nog. Succesverhalen zoals het Eilandje, Zurenborg en ‘t Zuid tonen aan dat buurtontwikkeling moet ook gepaard gaan met ontwikkelen van een buurtidentiteit of zelfs buurtmerk.

 

Tot slot, wie gaat dat betalen?

 

Uiteraard heeft de overheid, lees de stad, er alle belang bij om te investeren in meer leefbare en levendige buurten. Het reconstrueren van buurtzichten kan daarbij bijvoorbeeld een leidraad zijn bij AG Vespa. Maar ook de private sector kan aangemoedigd worden om letterlijk haar steentje bijdragen. Dat kan onder meer door in te zetten op verhandelbare en ruilbare bouwrechten in een soort rollend fonds.

 

Concreet toegepast: In sommige vermassacreerde bouwblokken staan er nog weinig gevels van enige waarde recht. Daar zou je projectontwikkelaars de ruimte en de mogelijkheid kunnen geven om deze in hun geheel te herontwikkelen en extra bouwlagen toe te voegen. Met de marges die je daarop creëert kan je andere eigenaars overtuigen en compenseren om hun gevel en gebouw aan te passen zodat het terug aansluit bij de stijl van de resterende historische panden. In de plaats van de huidige kakofonie en stedenbouwkundige mikmak, krijg je dan consistente bouwblokken met harmonieuze rooilijnen en kroonlijsten. Soms klassiek, soms modern, maar wel consistent. Als dat niet genoeg middelen zou opleveren, moeten we bijkomend ook durven kiezen om op welbepaalde plekken en dus ook in de districtengordel extra muros kwalitatieve hoogbouw toe te laten, bijvoorbeeld aan nieuw te creëren stedelijke pleinen en toegangspoorten. Die toegangspoorten verdienen sowieso een duidelijke toekomstvisie. Die is er namelijk nooit geweest, waardoor de randen van de agglomeratie nooit zijn afgewerkt en een allegaartje zijn van achtergevels, koterijen en blinde muren.

 

Harmonie en huiselijkheid brengen in de Belgische of Vlaamse ruimtelijke ordening klinkt als het uitmesten van een Augiasstal. Dat is het ook. Maar dat maakt het nog niet onmogelijk. Door creativiteit, moed en doorzettingsvermogen wist Herakles de klus te klaren. De keuze is dus duidelijk. Ofwel laten we de bestaande wanorde verder verschralen, ofwel kiezen we er resoluut voor om fouten uit het verleden recht te zetten en vinden we opnieuw aansluiting bij de geschiedenis en eigenheid van onze districten en hun dorpskernen. Alleen zo kunnen we het potentieel van de 20ste eeuwse gordel echt benutten. Alleen zo kunnen we deze stad voltooien.

 

Bavo De Mol – Districtsraadlid Merksem